Voorzitter van Raad voor Duurzame Ontwikkeling bezweert toekomst van volgende generaties niet in gevaar te brengen

‘Waren investeringen in duurzame ontwikkeling en milieu gratis, dan was er geen probleem. Maar iemand moet betalen. De cruciale vraag is of wij, de huidige generatie, bereid zijn onze verantwoordelijkheid te dragen.’ Dat zegt Theo Rombouts, de voorzitter van de Federale Raad voor Duurzame Ontwikkeling (FRDO). De FRDO vierde gisteren tijdens een colloquium in Brussel zijn tienjarig bestaan. Rombouts laakt het gebrek aan coherentie in het milieubeleid.

De FRDO werd in 1997 opgericht als opvolger van de Nationale Raad voor Duurzame Ontwikkeling, die sinds 1993 functioneerde. De oprichting was volgens Rombouts het logische gevolg van de sociaal-economische ontwikkelingen wereldwijd: van een kapitalistische markteconomie over een sociaal gecorrigeerde markteconomie naar een beleidsconcept waarin duurzame ontwikkeling haar plaats opeist. Dit vereiste meteen een nieuw overlegorgaan, waar de sociale, economische en ecologische aspecten op gelijke voet worden behandeld. De FRDO is een uniek forum. Naast de klassieke sociale partners zijn ook de milieubewegingen, de verbruikers, de noord-zuidbeweging, energieproducenten, academici en beleidsmensen erin vertegenwoordigd.

Hoe delicaat de onderwerpen ook zijn en hoe uiteenlopend de belangen, toch slaagde de Raad erin om over bijna driekwart van de 107 reeds uitgebrachte adviezen een consensus te bereiken. ‘Het is niet altijd evident geweest. We hebben crisisperiodes meegemaakt waarin het er behoorlijk hard aan toe ging. Maar langzaam zag je een eerlijke dialoog groeien, met respect voor elkaars mening’, zegt Rombouts.

Weegt de Raad voldoende op het beleid of blijft het bij vrijblijvende adviezen?

Theo Rombouts: ‘Ik heb toch de indruk dat we ons steentje bijdragen aan het beleid. Neem onze adviezen van de voorbije jaren over het klimaatbeleid. Dat dossier is niet echt voortvarend aangepakt, maar er is nu toch eindelijk schot in de zaak gekomen. In de beslissingen die de overheid neemt om de Kyotodoelstellingen te halen, herkennen we toch enkele van onze voorstellen.’

Wat denkt u over de elektriciteitsproducent Electrabel, die de geplande sluiting van de steenkoolcentrales een gevaar vindt voor de toekomstige energievoorziening?

Rombouts: ‘Als Electrabel een probleem opwerpt en een eerlijke discussie start, heb ik daar geen probleem mee. Wel als ze niet willen meewerken aan een oplossing. Dan zijn ze fout bezig. Het ontkennen van je verantwoordelijkheid voor problemen in de toekomst, is volstrekt onaanvaardbaar.’

Blijft het probleem niet dat ecologie en economie soms moeilijk te verzoenen zijn? In economisch moeilijke tijden wil men jobs toch niet snel opgeven voor meer levenskwaliteit. Kijk maar naar het DHL-dossier.

Rombouts: ‘Klopt. We moeten niet euforisch doen. Kiezen voor ecologie is niet voor iedereen een winsituatie. Was het gratis, dan was er geen probleem. Maar er moet altijd iemand betalen. De cruciale vraag is: zijn wij, de huidige generatie, bereid onze verantwoordelijkheid te dragen? Ik ben blij dat Umicore beslist heeft de historisch gegroeide bodemvervuiling aan te pakken en er de volgende generatie niet mee op te zadelen.’

Is het ook geen politiek dilemma? Er is nood aan een langetermijnvisie, maar telkens staat er een verkiezing voor de deur.

Rombouts: ‘Daarom is het goed dat een instantie als deze Raad bestaat waar de maatschappelijke actoren geen rekening moeten houden met verkiezingen. We kunnen grenzen verleggen, een langetermijnvisie uitstippelen over de electorale periodes heen. Als we erin slagen een maatschappelijk draagvlak te creĂ«ren voor duurzame ontwikkeling, zullen de politici wel volgen.’

In een van zijn jongste adviezen stelt de Raad vast dat ‘er op Belgisch nationaal niveau geen vooruitziende politieke visie bestaat over de mobiliteit in de komende decennia’. De Raad verwijt de politici een gebrek aan politieke wil en moed.

Rombouts: ‘Gelukkig kunnen we dit als onafhankelijk orgaan openlijk zeggen. Dat we nog altijd geen nationaal mobiliteitsplan hebben is toch een serieus probleem. Ook op andere vlakken ontbreekt een duurzame visie. Een versnippering van de verantwoordelijkheden en bevoegdheden is daar mee verantwoordelijk voor. Overigens hebben we sinds Paars I wel een regeringslid met de portefeuille Duurzame Ontwikkeling, maar nog altijd geen parlementaire commissie die zich daarmee bezighoudt.’

‘Er is vooral een gebrek aan coherentie. Men denkt nog te veel in vakjes. De regeringsleiders moeten ervoor zorgen dat al hun ministers in hun beleid rekening houden met duurzame ontwikkeling en nagaan of bijvoorbeeld de milieumaatregelen coherent zijn met de sociaal-economische keuzes van de regering. Een sociaal-economische maatregel nemen zonder die te toetsen aan het concept van duurzame ontwikkeling, kan niet langer.’ KVe/WVDV

katrienv
© 2004 Uitgeversbedrijf Tijd NV